Skip to main content

[dit artikel verscheen eerder bij Vers Beton en is met toestemming van de auteur hier geplaatst]

Liever één boom op de grond dan tien in de lucht

(Tim Peeters, Vers Beton, © 2021)

De groene en energieneutrale stad van de toekomst komt met elk opgeleverd gebouw dichterbij – als je de ronkende websites mag geloven. Maar ondertussen verdwijnen er steeds meer bomen uit het straatbeeld en moeten we ons afvragen hoe blij we zijn met de groenvervangers op het dak van het Depot, stelt Tim Peeters. 

Rotterdam is een stad van staal, beton en glas. Van moderne, trotse gebouwen die zich niet schamen voor wat ze zijn. Van niet aflatende bouwdrift. Toch zit de bouwsector een beetje met zichzelf in de duurzaamheidsknoop: zorgen over energieverbruik en verspilling van grondstoffen werpen een schaduw over de normaliter zo vrolijke vlucht voorwaarts. Gelukkig is daar iets op gevonden: alle zorgen kunnen worden toegedekt met een geruststellend arsenaal aan zonnepanelen, energielabels, aardwarmte, duurzaamheidscertificaten en gerecyclede toeslag in het beton.

Green, for lack of a better word, is good. Bomen en planten zijn een belangrijk wapen in een marketingstrategie die betonnen, energieslurpende kolossen omtovert tot duurzame hotspots. De meeste nieuwe (woon)gebouwen in Rotterdam zetten dan ook hard in op begroeide daken, balkons en gevels: op impressies is de architectuur meestal voorzien van een mosgroen donslaagje. Soms staat er zelfs zó veel woestgezonde stadsnatuur op de plaatjes dat de gebouwen nauwelijks meer te zien zijn. Gaat Rotterdam langzaam veranderen in een driedimensionaal oerwoud?

 

Verdwenen bomen

Voordat er daarvan sprake kan zijn moeten we beter omgaan met bestaand groen op straat. Het is lastig om een veelzijdig begrip als een ‘groene stad’ te meten, maar er zijn op allerlei plekken signalen dat bomen en planten aan het wegsijpelen zijn uit de openbare ruimte. Vijf minuten klikken op internet leert dat er de afgelopen maanden, steeds ondanks protest van omwonenden, oude bomen sneuvelden: in de Tweebosbuurt, de Agniesebuurt, in Charlois.

Afgelopen december werd ook een 180 jaar oude, monumentale beuk in een voortuin in Kralingen omgezaagd – particulieren mogen dat in Rotterdam helaas vergunningsvrij doen. Zo’n verdwijning is een tragedie: een boom als die in Kralingen hebben we, als er al een nieuwe wordt aangeplant, pas op zijn vroegst in 2201 weer terug.

Ook de zeven platanen naast de hoofdingang van het Centraal Station staan op de kaplijst. Daar is nog wel hoop: een rechter was het onlangs eens met actiegroep de Bomenridders dat de markante reuzen ten onrechte niet als monumentaal zijn aangemerkt. Maar de verwachting is dat de gemeente in beroep zal gaan tegen deze uitspraak: de bomen moeten wijken om de bouw van het geplande gigantische gebouw – dat nota bene TreeHouse gaat heten – mogelijk te maken.

Er is ook minder anekdotisch bewijs voor het verdwijnen van groen in Rotterdam. Op de HUGSI-index (een initiatief van Husqvarna, niet toevallig fabrikant van kettingzagen) voor de hoeveelheid stedelijk groen, is Rotterdam de laagst geklasseerde van twaalf Nederlandse steden, ruim onder nummer elf Amsterdam. De lijst is samengesteld aan de hand van een analyse van satellietbeelden die naast groen oppervlak ook de leeftijd, het type en de hoogte van bomen en planten meeneemt. Een verklaring voor die lage klassering kan liggen in een zekere onverschilligheid. Die heeft in Spijkenisse, in buurgemeente Nissewaard, al tot de kap van misschien wel 20.000 bomen geleid.

 

Radicale vergroening

In juni vorig jaar zette de gemeente Rotterdam de tegenaanval in tegen dit verval: zeven plekken in de stad zijn aangewezen als groene stadsprojecten. De meest markante van die projecten is een radicale vergroening van het Hofplein: de transformatie van die verkeersvlakte zou een prestatie van formaat zijn. Ook op het nieuwe Hofbogenpark en in de herinrichting van het Schouwburgplein en de Westblaak worden nieuwe bladerdekken in het centrum voorgesteld.

En met het Rijnhavenpark, het Maashavenpark en het getijdenpark Feijenoord liggen, als alles gaat zoals gepland, de mooiste frisgroene plekken van Rotterdam binnenkort op Zuid.

Met al deze plannen kan niet vroeg genoeg worden begonnen: als je wil dat je kleinkinderen in de schaduw kunnen zitten, moet je morgen al een zaadje planten. Dat betekent natuurlijk ook dat we de vergroenende inspanningen van de gemeente (zoals ook de nu nog stenig ogende Coolsingel) eigenlijk pas over een jaar of dertig écht op waarde kunnen schatten. Het lijkt me daarom verstandig om extreem voorzichtig om te gaan met ons levende erfgoed. En om liever een paar bomen te veel te planten, dan te weinig.

 

Groen op gebouwen

Terug naar het oerbos dat de Rotterdammer binnenkort vanaf elk dak in de snuit springt. Vormt dat niet een enorme bijdrage aan een groene stad? Wat is eigenlijk de waarde van groen op hoogte?

De ontwikkelaars en ontwerpers achter al die ‘groene’ gebouwen doen ons graag geloven dat hun creaties naar roosjes ruiken. Dat is extra het geval als er groen moet wijken voor die bouwdrift: de teams achter plannen als TreeHouse, het Depot, en ParkHaven voelen overduidelijk de noodzaak de publieke opinie te masseren met praatjes en plaatjes. Dat wordt af en toe koddig: op impressies van ParkHaven, waarop de gebouwen bijna niet meer te zien zijn, struinen een paar gelukzalige bewoners van de 630 (!) geplande woningen dwars door het weelderige struikgewas.

Architectenbureau MVDRV, nooit vies van een beetje overdrijven, gebruikt het Depot zelfs als speerpunt in de zelfverzonnen hashtagcampagne #greeningthecity. Dat is vreemd: de enige groene belofte die wordt gemaakt is dat er precies evenveel bomen terug worden geplant als dat er moeten wijken. En die komen ook nog eens op het dak van het gebouw te staan, ver buiten het blikveld en het bereik van de passant.

En is een boom op tien hoog eigenlijk duurzaam? Professor landschapsarchitectuur Eric Luiten is, in een reactie onder een artikel met exact die titel, erg duidelijk: “nee.” Die korte boodschap is natuurlijk geen sluitend bewijs, maar het ligt voor de hand dat bomen op daken maar zeer beperkt bijdragen aan een duurzame of groene stad. Stationsplatanen, bijvoorbeeld, verliezen hun waardigheid op de dertigste verdieping van een flatgebouw. En bovenop een veertig meter hoge eierdop van spiegelglas worden berkenbomen nooit meer dan lullige toefjes tuinkers: het is schaamgroen waarvoor je een kaartje moet kopen, en dat buiten openingstijden achter slot en grendel gaat.

 

De kleren van de keizer

Dan is er nog de elephant in the room: veel van die gebouwen zijn onder hun plantaardige sluiers helemaal niet goed voor het milieu. Oliver Wainwright, architectuurcriticus bij The Guardian, schreef onlangs nog een artikel over gebouwen van beton, staal en glas die worden aangeprezen als superzuinig (of zelfs volledig energieneutraal) maar dat eigenlijk niet zijn. De duurzaamheid in hun gebruik – waarmee veel gebouwen worden aangeprezen – verdoezelt de daadwerkelijke milieubelasting.

De materialen waaruit ze zijn opgetrokken vertegenwoordigen gigantische hoeveelheden energie en CO2, die met de besparingen tijdens hun levensduur onmogelijk kunnen worden gecompenseerd. De kleren van de keizer zijn in dit geval duurzaamheidscertificaten: door een heel scala aan gewichtig klinkende afkortingen – BENG, ENG, BREEAM – kunnen we met zijn allen net doen alsof we een probleem aan het oplossen zijn.

Daar komt bij dat er een prijs moet worden betaald voor groene daken en gevels. Die vragen om extra stevige constructies, en dus ook om extra investeringen. In de praktijk betekent dat twee dingen: ten eerste vertegenwoordigt aanleggen van groen op hoogte vaak een aanzienlijke extra CO2-uitstoot, en ten tweede wordt in de regel veel meer groen beloofd dan het uiteindelijke bouwbudget toestaat of dan dat er überhaupt mogelijk is. Dat laatste is voor ontwikkelaars natuurlijk geen probleem: op het moment dat die aap uit de mouw komt zijn de gebouwen al vergund en de woningen al verkocht.

 

Het Duurzaamheidskompas

In december 2020 is het Rotterdams Duurzaamheidskompas met doelstellingen en ambities gepubliceerd. Daarin is, behalve de hierboven al genoemde zeven groene stadsprojecten, weinig ruimte voor bomen en planten. Dat lijkt me deels terecht: de schaal van de duurzaamheidsopgave waarvoor Rotterdam staat, overstijgt absoluut het onderwerp dit artikel.

Maar wat wél stoort is de afwezigheid van duidelijke uitspraken over de bouwsector, waarin nog altijd op grote schaal wordt gekozen voor materialen die extreem onduurzaam zijn en bovendien een korte levensduur hebben. Hierover zwijgen draagt namelijk bij aan de mythe dat we het wel gaan redden met wat berken op het dak en wat klimop op de gevels.

De gemeente draagt actief bij aan dit verwrongen beeld door op de cover van het Duurzaamheidskompas te kiezen voor een gebouw dat onmogelijk uit nóg meer beton (ook wel het ‘most destructive material on earth’) en glas had kunnen bestaan dan het al doet: het nieuwe Depot van Boijmans van Beuningen. Het Depot is een heleboel dingen, maar het is niet het groene en duurzame icoon dat onze stad kan verenigen in de strijd voor een écht duurzame, écht groene toekomst.

Nog los van het optillen van die bomen en het feit dat de dakberken in gevangenschap overigens maar een jaar of dertig leven, vragen de constructief onhandige vorm én het zware daklandschap om hoeveelheden beton die normaliter alleen nodig zijn in hoogbouw. Dat lobbyplatform cementonline.nl een lyrisch drieluik over het gebouw heeft gepubliceerd spreekt wat dat betreft boekdelen. Wat is in dit geval eigenlijk nog het verschil tussen #greening en #greenwashing?

We moeten niet ophouden met bouwen. Zeker niet in Rotterdam. Maar zolang een gebouw als het Depot op de voorkant van het Duurzaamheidskompas staat, is de juiste koers volgens mij nog niet gevonden.